Te Deum opus 103,

 

Te Deum opus 103, Antonín Dvorák (1841 – 1904)

Dit werk voor solisten, koor en orkest is door Dvorák in 1982 gecomponeerd te Vysoká.
In oktober 1891 had Dvorák een functie aanvaard als directeur van het National Conservatory te New York. Dit gebeurde op verzoek van mevrouw Jeanette Turner, de oprichtster van dat conservatorium. Dvorák was zeer geliefd in de Angelsaksische landen.

Een van zijn vroegste werken, het Stabat Mater, was veelvuldig onder de leiding van de componist uitgevoerd in Londen. Het feit dat hij zich vooral liet inspireren door de Tsjechische volksmuziek was voor mevrouw Turner reden hem te vragen voor de functie van directeur. Haar bedoeling was dat, onder zijn bezielende leiding, jonge Amerikaanse componisten in hun muziek gebruik zouden maken van typische elementen uit de smeltkroes van muzikale culturen uit Amerika zoals o.a. de negrospirituals en Indiaanse gezangen, waarvan hijzelf een grandioos voorbeeld gaf in zijn symfonie ‘Uit de nieuwe wereld’.

In de herfst van 1892 trad Dvorák in dienst als directeur. Dit jaar was het precies 400 jaar geleden dat Columbus Amerika ontdekte. Dit jubileum zou uitbundig gevierd worden en Dvorák werd verzocht in het kader van de festiviteiten een feestelijke cantate te schrijven waarmee hij zich tevens in New York kon presenteren.

Na verschillende vergeefse verzoeken om een tekst voor dat nieuwe werk heeft hij er uiteindelijk zelf een gekozen. Typisch voor Dvorák is dat hij een religieuze tekst als uitgangspunt neemt, daarmee aangevend dat niemand groter is dan God en dat Hem alleen dank en eer verschuldigd is. Het werk is een grote lofzang op God en begint zeer indrukwekkend met paukenslagen en vol orkest. Zeer ingetogen zijn de soli zoals het ‘Sanctus’ voor sopraan en na de aanhef het ‘Tu Rex gloriae’ voor de bas. Het werk eindigt in een grandioze apotheose voor solisten, koor en orkest en refereert aan de jubelende beginklanken.

Reacties zijn gesloten.